In dit artikel grasduin ik doorheen enkele ervaringen als bibliothecaris in de Universiteitsbibliotheek van de VUB. Ik probeer als aandachtige toeschouwer mee te kijken naar drie decennia bibliotheekevolutie die ik meemaakte en waag me aan een poging om vooruit te kijken.
Van waar komen we?
Bibliotheken zijn niet meer wat ze geweest zijn. Ook evoluties die in eerste instantie niets met bibliotheken lijken te maken hebben, leiden afzonderlijk of samen toch een paradigmaverschuiving in de bibliotheekwereld. Waar is de tijd dat je tijdens het weekend naar de wijkbibliotheek ging om een goed leesboek op te sporen, te vinden en te lezen? Naar een wetenschappelijke bibliotheek ging je terwijl je studeerde en wanneer je onderzoek deed. Dat is nu allemaal anders. Moeten we nog naar de bibliotheek? Of kunnen we alles thuis of vanuit kantoor doen? Is de bibliotheek nog wel nodig? Vroeger legden bibliotheken collecties aan en stelden deze ter beschikking. In de ‘boekerijen’ vond je een ruim aanbod dat geselecteerd was door de bibliothecaris. De boeken en tijdschriften stonden netjes geordend volgens een systeem dat door bibliothecarissen bedacht was. Als lezer moest je daar even aan wennen, maar al gauw vond je de weg naar de afdeling die jou interesseerde. Het leuke van de zaak was dat in andere bibliotheken die ordening gelijk of op zijn minst heel gelijkaardig was. En dan was er ook de elektronische catalogus. Voor diegenen die vertrouwd waren met kaartenbakken en hun volgepropte inhouden was de online publiekscatalogus even aanpassen. De elektronische catalogus was uiteindelijk toch een verademing. De bibliothecaris kon er nu voor kiezen om nog meer op zijn of haar stoel te blijven zitten. Gelukkig kozen sommige bibliothecarissen voor een gezondere aanpak. Zij kondigden aan dat er bibliotheekinstructie was: uitleg dus bij de inrichting van de bibliotheek en het gebruik van elektronische catalogus.
In universiteiten was er toen al een tijdje nog wat anders opgenomen in het aanbod. Je had er toegang tot elektronische gegevensbanken waarin je kon zoeken naar publicaties over een bepaald onderwerp. Jouw onderwerp dus. Deze opzoeking mocht je niet zelf doen: dat zou immers te duur uitvallen, want elke zoekopdracht, elke referentie die je binnenhaalde en zelfs elke seconde connectietijd kostte geld. En dus liet je dat zoekwerk over aan een gespecialiseerd personeelslid. Voor mij was dit mijn eerste job in de universiteitsbibliotheek. Ik deed dat werk heel graag: in de middelgrote VUB was ik de enige die dit werk deed. Zo kwam ik in contact met werkelijk al het onderzoek dat in de universiteit verricht werd. Tenminste, met dat onderzoek dat werd uitgevoerd door studenten en onderzoekers die weet hadden van deze dienstverlening. Ik maakte niet te veel reclame voor deze dienst aangezien mijn agenda al redelijk vol stond. Het werk deed ik met het grootste genoegen: als een tovenaar aan een klavier en een scherm die in verbinding stonden met een andere computer, die zich soms aan de andere kant van de wereld bevond. Het begrijpen van de onderzoeksvraag was ook een uitdaging: je moest heel analytisch te werk gaan om uit te pluizen wat de vragensteller nu eigenlijk wilde vinden. En dan het bijsturen. Soms ging het over de vraagstelling van de student of onderzoeker, heel soms het bijsturen van doctoraatsonderzoek (ook dat gebeurde af en toe, laten we zeggen een keer of twee per jaar). Ik durf nu wel bekennen dat ik van dit bijsturen het meeste genoot. Ik deed mijn werk graag gedurende tien jaar. Lang genoeg om vergroeid te raken met de toenmalige werkwijzen van de bibliotheek.
Waar stonden we tien jaar geleden?
Toen kwamen de elektronische tijdschriften. Heel interessant, want nu kon je wetenschappelijke publicaties lezen zonder dat je naar de bibliotheek moest gaan. Elektronische bibliografische gegevensbanken kwamen rechtstreeks ter beschikking van de gebruiker. Er was geen intermediair meer nodig. Ik dreigde zonder werk te vallen. Maar geen nood: de gebruikers van deze gegevensbanken moesten opgeleid worden. En dus verzorgde ik informatiesessies. Soms voor volle auditoria, soms voor bijna lege auditoria, soms voor een groepje uiterst geïnteresseerde onderzoekers. Achteraf beschouwd was dit de eerste keer sinds jaren dat de bibliothecaris een stap naar voren zette, naar de gebruikers van de informatie toe. Wij, statige bibliothecarissen, verlieten onze ivoren toren. En de onderzoekers verlieten die van hen. Halverwege kwamen we elkaar tegen en begonnen – meer dan ooit voorheen – met elkaar te praten. Het ijs was gebroken. Het hek was van de dam.
Voor de bibliotheek van een middelgrote universiteit als de VUB braken gouden jaren aan. In Vlaanderen sloten we consortiumovereenkomsten, samen met andere universiteiten en hogescholen. Al deze instellingen hadden daar voordeel bij. De uitgevers blijven hun inkomsten generen, net als voorheen (soms een ietsje meer) maar soms boden ze hun hele tijdschriftenportfolio aan voor nagenoeg dezelfde prijs. Niet langer op papier: je kocht de toegang tot de elektronische variant. De papieren afleveringen van tijdschriften stopte je als bibliothecaris in magazijnen, of je kreeg deze zelfs helemaal niet meer toegestuurd. De plichtsbewuste bibliothecaris zorgde er echter wel voor dat de toegang tot de papieren tijdschriften verzekerd bleef. Dat was ook nodig omdat er een overgang was van bezit van de papieren tijdschriften naar een toegang tot elektronische tijdschriften die slechts openstond was zo lang je betaalde. Maar wat als je niet meer betaalde? De papieren collectie bleef, maar wat met al die nieuwe afleveringen van tijdschriften in elektronisch formaat? Tot nu toe zijn er geen rampen te melden, maar het gevaar ligt altijd op de loer. En dit gevaar wordt groter naarmate de bibliotheken meer moeten besparen. Gelukkig viel het op gebied van besparingen voorlopig nog wel mee. Maar ik durf al een tijdlang niet meer in mijn glazen bol te kijken omdat ik vrees dat zich dan alsmaar meer donderwolken aftekenen.
Het is ook in die periode dat ik hoofdbibliothecaris werd. Sommigen evolueren naar de job van hoofdbibliothecaris op grond van een degelijke opleiding. Sommigen worden pardoes aangesteld als manager van de bibliotheek. Voor mij was het een evolutie: nadat ik de stap zette van projectwerk (meestal over waterkwaliteit) in de toenmalige Faculteit Toegepaste Wetenschappen, werd ik aangetrokken door het vooruitzicht op een vaste aanstelling aan de universiteit. Zelfs al was dat niet meer als wetenschappelijk medewerker maar als lid van het administratief en technisch personeel. Ik herinner me nog dat ik mij op de dag dat ik mijn doctoraat verdedigde (toen ik al in de Universiteitsbibliotheek werkte) bedacht dat dit de laatste dag zou zijn waarop ik zelf wetenschappelijk werk deed. Van het bandwerk van de online opzoekingen belandde ik in een managementfunctie. Desondanks probeerde ik me steeds zoveel mogelijk in te leven in het onderzoekswerk van de ‘klant’ die voor een online opzoeking bij me langskwam. Dit was mijn manier om te evolueren naar de job van hoofdbibliothecaris: evoluerend in en met de bibliotheek.
Het metier leerde ik ‘on the spot’. Dat is helemaal geen slechte evolutie, maar vaak overwoog ik om de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap (IBW) te volgen aan de Universiteit Antwerpen. Het kwam er maar niet van. Toen werd ik gevraagd om de cursus Managementtechnieken in de Documentaire Informatie te doceren in die zelfde opleiding. Dat zorgde ervoor dat ik een aantal dingen op een rijtje kon en moest zetten. Net op dat moment moesten we in de VUB ons eerste strategisch plan schrijven. Het schrijven van een strategisch plan behoort nog steeds tot de verplichte oefeningen van mijn studenten aan de UAntwerpen.
Recente evoluties, spanningen en noden
Hoe lang houden de Vlaamse universiteitsbibliotheken nog stand vooraleer ze moeten schrappen in hun aanbod voor de toegang tot abonnementen en gegevensbanken? Sinds de crisis van 2008 hebben we het aanbod voor studenten en onderzoekers redelijk goed kunnen waarborgen. Personeel inleveren, dat wel, waardoor de dienstverlening van de bibliotheek onder druk komt te staan. Nieuwe initiatieven nemen durf je niet zo goed meer, tenzij het om iets heel innovatiefs gaat of om iets heel groots gaat. Dan kan je met wat geluk nog reserves aanspreken. Reserves kunnen echter niet gebruikt worden voor informatiebronnen die recurrent, jaar na jaar moeten betaald worden: de reserves zijn dan snel uitgeput.
Het einde van de besparingsronde is nog niet in zicht. In tegendeel, het ergste moet waarschijnlijk nog komen. Wat, en vooral wie, gaat daar onder lijden? In eerste instantie denk je dan aan studenten en onderzoekers. In tweede instantie bedenk je dat de uitgevers misschien wel hun prijzen zullen laten dalen (of zelfs verplicht zullen zijn dit te doen) wanner het geld echt op is (van grote uitgeverijen van wetenschappelijke tijdschriften is geweten dat hun winstmarges schandalig groot zijn).
Stel dat de Vlaamse universiteitsbibliotheken het op een akkoordje gooien. Ieder van de vijf universiteitsbibliotheken betaalt, versleuteld volgens de werkingsmiddelen van elke universiteit, een deel van de toegang tot de tijdschriften die zij voorheen elk afzonderlijk aanschaften. Als een student of een onderzoeker een artikel wenst dat in de andere universiteitsbibliotheek aanwezig is dan kan dat artikel toch binnen een dag (of twee) via de interbibliothecaire bruikleendienst (IBL) verkregen worden? Juist, maar let op het tijdsverschil. Voorlopig ziet een student of onderzoeker een referentie naar een interessant artikel en is hij of zij maar enkele clicks verwijderd van de inhoud van dat artikel. De IBL-oplossing zou voor een enorme vertraging zorgen. Onderwijs en onderzoek gaan er zo zienderogen op achteruit in Vlaanderen, zeker wanneer in andere landen de toegang tot elektronische tijdschriften en gegevensbanken niet in die mate beknot wordt. Uitgevers zullen het daar niet bij laten: wellicht zullen zij hun toestemming voor het gebruik van artikels via IBL beperken en prijsstijgingen zijn dan eveneens aan de orde. Het is een vicieuze cirkel.
Open access draait de rollen om: publicaties komen in online tijdschriften waar de lezer noch de bibliotheek voor moeten betalen, omdat de auteur betaalt voor de publicatie (eventueel op basis van een forse financiële bijdrage, bijvoorbeeld op basis van een forse inspanning in de editorial board van het tijdschrift, of op een andere manier – er is nu eenmaal niet zoiets als een gratis lunch). Daarnaast zijn er preprint servers waar auteurs een vroege versie van een artikel tot en met de voorlaatste versie van het artikel (met toelating van de meer klassieke uitgever) mogen plaatsen (een systeem waarbij astronomen en meer in het algemeen fysici het voortouw namen). Enigszins vergelijkbaar zijn de institutionele repositories waarin een auteur van de uitgever zijn of haar artikel mag plaatsen in de meer klassiek vorm. Zal dit alles er dan niet voor zorgen dat er een oplossing komt waarbij we minder moeten betalen aan geldhongerige uitgevers? Voorlopig niet, want in deze oplossingen spelen die klassieke uitgevers nog steeds een rol en de oplossingen waar zij niet tussenkomen zijn (voorlopig) te weinig uitgekristalliseerd. Publiceren kost geld. Je moet dit bovendien als vorser doen om voldoende fondsen te verwerven voor je onderzoek. Als wetenschapper publiceer je het liefst in een (papieren) tijdschrift met een zo hoog mogelijke impactfactor. Hoe hoger die impactfactor, hoe belangrijker jouw publicatie wordt in de ogen van buitenstaanders, maar ook in de ogen van insiders in hetzelfde vakgebied. We stoten tegen een inertie aan, die uiteraard ook in stand wordt gehouden door de klassieke uitgevers (die bovendien de berekeningen van de geliefde impactfactoren voor zich nemen). Het is geen teken van luiheid bij de bibliothecarissen, maar eerder een teken van onmacht en onwil, met aan de basis ervan het winstbejag van uitgevers.
Ook wat betreft het studeren zijn de tijden veranderd. Het fenomeen massablokken dat de laatste jaren de kop opstak blijkt ondertussen een niet meer weg te denken attitude in het hoger onderwijs te worden. Het massablokken speelt zich bij voorkeur af in de leeszalen van de bibliotheken. Als universiteitsbibliotheek moet je je reppen om voor de nodige studieplekken te zorgen in examentijd.
Ook wat betreft doceermethodes leven we in andere tijden. Weg met ex cathedralessen. Leve het groepswerk. En waar werken de studenten het liefst in groep? Juist, in de leeszalen van de bibliotheek, dicht bij allerlei faciliteiten. Af en toe (en soms meer dan af en toe) moet er een woordje gewisseld worden tijdens het groepswerk. Klassieke leeszalen zijn daar niet voor geschikt: daar moet immers de serene stilte heersen die geëist wordt door andere bibliotheekgebruikers.
Enerzijds blijven studenten en onderzoekers steeds meer weg uit de klassieke leeszalen (omdat de informatiebronnen vanop de werkplek te consulteren zijn). Anderzijds wordt er van universiteitsbibliotheken een heel andere functionaliteit verwacht. Dat is lastig, want er zijn nog altijd studenten en onderzoekers die in stilte willen werken terwijl collega’s in groep moeten werken. Ook de wisselende bezettingsgraad doorheen het jaar maakt het de bibliothecaris niet gemakkelijk. De klassieke bibliotheekruimten voldoen absoluut niet meer. Moeten zij dus vlug enkele bestaande ruimtes ombouwen? Welk van die ruimtes moeten in dat geval eerst worden aangepakt. Stel dat het om een hype gaat, die na een paar jaar weer wegwaait.
De nieuwe missie
In zijn boek Expect More spreekt auteur David Lankes (2012) niet zozeer tot de bibliothecaris maar richt hij zich vooral diegenen die gebruik maken van de bibliotheken. Lankes stelt duidelijk dat er meer van de bibliotheek moet worden verwacht om het ultieme doel te bereiken: “The core mission of libraries, public and otherwise, is creating a nation of informed and active citizens” (p 20). Hij vermoedt dat voor bibliotheekcollecties Pareto’s 80/20-regel opgaat: 80% van het gebruik komt van 20% van de collectie (p 27). Kan dan 80% van de collectie in een (afgelegen) magazijn geplaatst worden? Wellicht niet, of toch niet wanneer de bibliothecaris een storm van protest wil voorkomen (een bibliothecaris hanteert andere regels die meestal tot meer tevredenheid leiden). De collecties van boeken, tijdschriften en naslagwerken kunnen momenteel niet ergens ver weg in een magazijn geplaatst worden (en zeker niet definitief verwijderd worden).
Gelden de vijf wetten voor bibliotheekwetenschap van Ranganathan nog altijd? Deze vijf wetten (opgesteld in 1931) luiden:
- Boeken zijn er om te gebruiken
- Elke lezer zijn of haar boek
- Elke boek zijn lezer
- Bespaar de tijd van de gebruiker
- De bibliotheek is een groeiend organisme
Deze wetten klinken heel klassiek en daardoor misschien wat oubollig. Hebben ze niet enkel en alleen betrekking op de klassieke bibliotheek, met alleen maar stille leeszalen en daarin alleen gedrukte boeken en tijdschriften? De vijf wetten van Ranganathan zijn heel universeel en kunnen ook elders toegepast worden, mits een kleine vertaalslag. Zo zijn er vertalingen naar ‘documentatie’, ‘media’, ‘het web’ en updates naar meer moderne formuleringen. Juist door hun universaliteit hebben deze wetten een grote aantrekkingskracht. Moeten we echter de missie van hedendaagse bibliotheken niet herzien en aanpassen aan de hedendaagse noden?
Lankes formuleert het heel duidelijk: “Today’s great libraries are transforming from quiet buildings with a loud room or two to loud buildings with a quiet room. They are shifting from the domain of the librarians to the domain of the communities” (p 32), en “The mission of a library is to improve society through facilitating knowledge creation in the community” (p 33). Bibliotheken deden dat al wel, kenniscreatie faciliteren en daardoor bijdragen aan de gemeenschap. In tijden van crisis, zoals ik dat in de vorige paragrafen beschreef, moeten we heel wat meer doen in deze richting: de basismissie ten volle als Basis van de Missie opvatten. De openbare bibliotheek van New York heeft de korte en duidelijke missie: “The mission of The New York Public Library is to inspire lifelong learning, advance knowledge, and strengthen our communities”.
Het zijn dus niet meer de lezers die rechtstreeks geambieerd moeten worden in bibliotheken. Veeleer moet de mogelijkheid geboden worden om kennis te creëren. Van de missie van de bibliotheek mag je meer verwachten en dat overstijgt duidelijk het aanleggen van louter een mooie collectie. Gedaan met de statige, maar statische bibliothecaris. We hebben nood aan een dynamische en gerespecteerde bibliothecaris die naar de gemeenschap toe stapt. Gedaan, zegt ook Lankes (p 75) met de lezers en de gebruikers: laten we eerder spreken over leden (van de bibliotheek waar je meer van mag verwachten). Het gaat immers om leden van de gemeenschap die je wil dienen en voorzien van de middelen om kennis te creëren.
Er is heel wat werk aan de winkel. En deze zware opdracht komt dan net op het moment dat de opleiding Informatie- en bibliotheekwetenschappen na 31 jaar wordt stopgezet aan de Antwerpse Universiteit. Ramp boven ramp: dit is de enige opleiding in Vlaanderen op universitair niveau die leidt tot nieuwe bibliothecarissen die een managementfunctie ambiëren. Er zijn in Vlaanderen ook de bibliotheekscholen die uitmuntende opleidingen geven: afgestudeerden zijn technisch heel goed en krijgen binnenkort (er is een omvorming aan de gang) een bachelordiploma. Toegegeven, de opleiding aan de Antwerpse universiteit mocht wat worden bijgeschaafd en gemoderniseerd. Men was daar volop werk van aan het maken. Men mikte op studenten die een volwaardig masterdiploma zouden behalen. De plannen waren al vergevorderd. Maar het ontbrak de IBW-opleiding aan voldoende academisch personeel (wat de overheid van de universiteit nodig acht voor de leefbaarheid van een masteropleiding). En toen werd ook nog de subsidiering vanwege de Provincie Antwerpen stopgezet. Ik interpreteer dat als de druppel die de emmer deed overlopen en de UAntwerpen deed beslissen om de IBW-opleiding volledig stop te zetten.
Daar staan we nu in Vlaanderen. Momenteel wordt onder impuls van de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief en Documentatie onderzocht hoe er weer een volwaardige bibliotheekopleiding op masterniveau kan ingericht worden in dit landsgedeelte. Mogelijk gebeurt dit in samenwerking met het ‘buitenland’, bijvoorbeeld Nederland, maar ook Brussel is een mogelijkheid (in de Vlaamse onderwijswereld is de ULB inderdaad ‘buitenland’).
Hoe gegeerd zal een dergelijke opleiding zijn? Personeel dat nieuwe functies krijgt moet misschien ook wel een opleiding van korte duur krijgen. Een bijkomend masterdiploma halen kost te veel tijd. Na de besparingen op personeel van de laatste jaren kampen we met een personeelstekort dat zou moeten worden aangevuld (denken we bijvoorbeeld aan de uitgebreidere openingsuren). In tijden van crisis zijn de mogelijkheden echter beperkt. Potentiële studenten zullen worden afgeschrikt wanneer ze horen dat er massaal op bibliotheekpersoneel wordt bespaard. Op de langere termijn zou het ontbreken van een bibliotheekopleiding tot nog meer problemen kunnen leiden: gekwalificeerd personeel dat met pensioen gaat kan, als het al vervangen wordt, niet meer opgevolgd worden door jonge personeelsleden gezien zij een degelijke opleiding missen. Vlaanderen snakt dus naar een opleiding voor bibliothecarissen op masterniveau. De huidige besparingen op de vorming van nieuwe bibliothecarissen leveren misschien een kleine winst op de korte termijn, maar zij dreigen op de langere termijn een veel grotere kost te veroorzaken.
Het library, learning and innovation centre
In een universiteitsbibliotheek moeten we inspelen op het massablokken. We moeten de leden van de universitaire gemeenschap helpen bij het verwerven en verwerken van informatie zodat nieuwe kennis gecreëerd wordt. Dat is niet zo nieuw. Wel nieuw is dat de bibliothecarissen naar de gemeenschap van leden toe moeten stappen. De bibliotheek moet zelf innoverend zijn, innovaties (ook van buiten de bibliotheek) tonen hoe het kan en zorgen dat de leden aangespoord worden tot innovatie. Dit is mogelijk door tijdelijke en meer permanente tentoonstellingen, maar ook door de nieuwste technologie aan te bieden en door te zorgen dat de nieuwste technologie die door de leden zelf meegebracht wordt ook door hen ter plaatse kan gebruikt worden. Dit wordt ook aangeduid met de Engelstalige term ‘bring your own device’ (BYOD): als leden hun eigen geavanceerde apparatuur meebrengen dan moet die ook kunnen werken in de nieuwe bibliotheek.
Op die manier spreken we niet meer over de bibliotheek, maar over een library, learning and innovation centre dat vernieuwing uitstraalt. Waar je de vernieuwing ruikt en voelt. Waar je ondergedompeld wordt in vernieuwing. We korten de nogal lange nieuwe naam best af: LLIC. De ICT-component is in het LLIC prominent aanwezig, functioneert vlekkeloos en biedt snelle aansluiting op het wereldwijde bassin van kennis en informatie. Het toegang vinden tot kennis en informatie mag geen drempel meer zijn. Het LLIC geeft haar leden een duw in de rug om moeiteloos kennis en informatie te vergaren met als ultiem doel kennis te creëren en te innoveren.
Uiteraard mogen de leden (al dan niet na registratie die vlot, liefst automatisch, moet kunnen verlopen om de drempel niet te zeer te verhogen) het LLIC spontaan en vrij binnen- en buitenlopen. Er moet voorzien worden in plaatsen waar een drankje en een hapje kunnen genuttigd worden. Leden die hun werkplek verlaten moeten hun materiaal kunnen verlaten zonder verhoogd risico op diefstal. Opbergplaatsen in de werkruimten of in het bureaumeubilair moeten voorzien zijn. We laten de leden beslissen hoe lang nog papieren boeken en tijdschriften gebruikt worden. In de ene discipline zal de overgang naar de elektronische versie al sneller gaan dan in de andere discipline. Daarom moeten de ruimten in een LLIC flexibel zijn. Wie aan nieuwbouw denkt houdt daar verplicht rekening mee. Ruimtes moeten zonder al te veel moeite of kosten kunnen vergroot en verkleind worden. We moeten ruimtes kunnen omtoveren zodat er 3D-printers kunnen komen en nieuwe apparatuur kan uitgetest en aangesloten worden. Zo komen we tot het beeld van de bibliotheek van de toekomst.
Aanbevelingen
Op basis van het bovenstaande kunnen enkele aanbevelingen geformuleerd worden.
- Nieuwe bibliotheekruimten (library, learning and innovation centres) moeten flexibele ruimten leveren die kunnen inspelen op veranderende noden, op korte en op lange termijn, noden die nu al kunnen voorzien worden, of nog niet.
- Een library, learning and innovation centre moet innovatie uitstralen zodat de leden tot creatie en innovatie uitgedaagd worden.
- Bibliotheken hebben als ultiem doel het faciliteren van kenniscreatie.
- Bibliotheken bieden nog altijd gedrukte boeken en tijdschriften aan (of hun elektronische tegenhangers) maar zorgen via hun niet-traditioneel aanbod voor uitdagingen aan de leden met tentoonstellingen, geavanceerde apparaten en leermiddelen.
- De leden van de bibliotheken moeten hoge(re) verwachtingen hebben van de bibliotheken en die verwachtingen ook kenbaar maken aan de bibliothecarissen.
- De nieuwe bibliothecaris moet meer en meer de interactie aangaan met de leden van bibliotheek, de (potentiële) gebruikers.
- De nieuwe bibliothecaris moet de leden kunnen helpen bij het gebruik van innovatieve apparatuur.
- Een regio moet bibliotheekopleidingen aanbieden op zowel bachelor- als masterniveau
- De nieuwe bibliothecaris moet in de opleiding het praktisch gebruik van geavanceerde technologieën meekrijgen.
- De nieuwe bibliothecaris moet zich blijven ontwikkelen om bij te blijven met de nieuwste technologieën.
Patrick Vanouplines
Hoofdbibliothecaris Vrije Universiteit Brussel
Voorzitter Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief en Documentatie
Docent binnen de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschap van de Universiteit Antwerpen
Referenties
Lankes, R. David (2012). Expect More – Demanding Better Libraries For Today’s Complex World. Digitale versie: http://quartz.syr.edu/blog/wp-content/uploads/2014/01/ExpectMoreOpen.pdf
(geconsulteerd op 6 juli 2015)
Missieverklaring van de openbare bibliotheek van New York: http://www.nypl.org/help/about-nypl/mission
(geconsulteerd op 6 juli 2015)
Nawoord
Dank aan Steven en Bram voor het grondig nalezen van de originele tekst.